Monday, February 18, 2008

De missie van Richard Dawkins

Richard Dawkins (1941) is sinds 1970 docent zoölogie aan Oxford University in Engeland en sinds 1995 is hij hoogleraar Public Understanding of Science aan dezelfde universiteit. Hij werd beroemd als schrijver van diverse populair-wetenschappelijke bestsellers, zoals The selfish gene (1976; later vertaald in het Nederlands onder de titel Onze onsterfelijke genen) The blind watchmaker (1986; De blinde horlogemaker) en Unweaving the rainbow (1998; Een regenboog ontrafelen). Hier volgt een interview met de auteur over zijn kijk op wetenschap en op het publieke begrip van wetenschap.

Dit artikel is gepubliceerd in Natuurwetenschap & Techniek, juli/augustus 2004


Wat is voor u het grote plezier van de wetenschap?

Wetenschap is de studie van de waarheid, van het heelal waarin we leven. Het is ook de studie van het leven zelf. Ik kan me maar heel weinig andere dingen voorstellen die meer vreugdevol zijn dan om de plaats te begrijpen waarin we ons zelf vinden: het heelal, de natuur van onszelf – een levend ding – en het proces te begrijpen dat ons heeft gemaakt: de evolutie. We leven maar kort. Ik vind het daarom een geweldig voorrecht om die korte tijd te gebruiken voor het begrijpen waarom we werden geboren, waarom we hier zijn en wat we zijn.

Sommige mensen vinden dat een wetenschappelijke verklaring van een bloem of van de sterrenhemel de schoonheid van de sterrenhemel of de bloem verstoort. Wat hebt u deze mensen te zeggen?

In Een regenboog ontrafelen heb ik geschreven over de dichter Keats die Newton beschuldigde van het verpesten van de schoonheid van de regenboog omdat hij uitlegde hoe een regenboog ontstaat. In dat boek beschreef ik dat Newton in werkelijkheid de regenboog juist nog mooier maakte, omdat we hem nu begrijpen. De regenboog is natuurlijk mijn metafoor voor wetenschap in het algemeen. Als je, liggend op je rug, naar de sterrenhemel kijkt, is hij prachtig. Maar hij wordt nog veel mooier als je je realiseert naar welke immense afstandsschalen en tijdschalen je kijkt, dat je zelfs ver terugkijkt in de tijd. Dat zijn prachtige gedachten, die het plezier van het kijken naar de sterren echt alleen maar kan vergroten.

Waarom zijn er dan toch mensen die vinden dat een wetenschappelijke verklaring afbreuk doet aan de schoonheid van die sterren?

Ik begrijp zelfs niet hoe mensen dat anders zien. Ik vind het heel vervelend voor ze. Het is mijn missie in het leven om over te dragen hoe ontzettend veel meer je uit je leven kunt halen als je de dingen op een wetenschappelijke manier bekijkt.

U schrijft in uw boek ´Kapelaan van de duivel´ dat wetenschap iets anders is dan gezond verstand, en dat het juist de onderbuikgevoelens van mensen zijn die het publieke begrip van de wetenschap bemoeilijken. Waarom is dat zo?

Op dit punt constateer ik dat er zelfs onder wetenschappers verschillende opvattingen zijn. T.H. Huxley, een tijdgenoot van Charles Darwin, zei dat wetenschap getraind en georganiseerd gezond verstand is. Andere wetenschappers, en zeker veel fysici, vinden dat wetenschap extreem tegenintuïtief is. Zij vinden dat als je op het gezonde verstand afgaat, je alleen maar verdwaald raakt. Ik denk dat beide meningen een deel van de waarheid bevatten. Zeker de fysica bevat veel tegenintuïtieve bevindingen. Als evolutiebioloog zoek ik daar een verklaring voor. Het menselijk brein is geëvolueerd via het omgaan met objecten van middelmatige grootte die bewegen met middelmatige snelheden. De evolutie heeft ons niet uitgerust om het gedrag van het hele kleine te begrijpen, zoals in kwantummechanica, noch om het gedrag van heel snel bewegende objecten te begrijpen, zoals in de relativiteitstheorie. We kunnen dus een Darwiniaanse verklaring geven waarom de gemiddelde mens zo slecht is in het begrijpen van de moderne natuurkunde, en waarom we andere zaken wel degelijk met ons gezond verstand kunnen begrijpen.

Ook mijn eigen veld van de evolutietheorie kent flinke moeilijkheden om zaken aan een groot publiek uit te leggen. Veel mensen vinden evolutietheorie zelfs intuïtief verdacht. Dan zeggen ze zoiets als: ‘je maakt mij echt niet wijs dat mijn overgrootvader een aap was’. Dat zijn mensen die zich waarschijnlijk beledigd voelen. Aan de andere kant begrijpen ze niet hoe zoiets complex als een oog door Darwiniaanse selectie heeft kunnen ontstaan. Het probleem is dat mensen de immense tijdschaal in rekening moeten nemen die evolutie nodig heeft. Wij mensen zijn uitgerust om seconden, minuten, jaren en decennia te begrijpen. Dat is de menselijke tijdschaal. Maar we zijn niet uitgerust om honderden miljoenen jaren te begrijpen, terwijl dat de tijdschaal is die je nodig hebt om evolutie te doorgronden. Er is dus een Darwiniaanse reden die verklaart waarom mensen problemen hebben met het begrijpen van zoiets als de evolutietheorie of kwantummechanica.

Is het publieke begrip van wetenschap in het algemeen, of evolutietheorie in het bijzonder, beter geworden in de afgelopen 25 jaar, sinds de publicatie van uw eerste boek?

Ik wou dat ik daar ‘ja’ op kon antwoorden, maar ik denk dat het antwoord ‘nee’ is. Zeker in de Verenigde Staten. Misschien in Europa wel, maar daar ben ik ook niet zeker van. Ik ben er eigenlijk vrij pessimistisch over.

Is het begrip ‘zelfzuchtige genen’, dat u in 1976 introduceerde, en het idee dat evolutie op het niveau van de genen werkt, ook niet eenvoudiger te aanvaarden in deze tijd, met al zijn ontwikkelingen in de genetica?

Het idee is zeker veel makkelijker aanvaard in de wetenschappelijke gemeenschap. Als je het veld ingaat, en spreekt met de wetenschappers die leeuwen en olifanten bestuderen, dan praten zij allemaal in termen van natuurlijke selectie op het niveau van de genen. Wat dat betreft is het idee succesvol aanvaard, maar als het gaat om het brede, algemene publiek, dan is het een heel ander verhaal. Het is een feit dat zo’n vijftig procent van het Amerikaanse electoraat gelooft dat de wereld minder dan tienduizend jaar geleden is geschapen. Als ik daarover nadenk, kan ik absoluut niet optimistisch zijn over het publieke begrip van wetenschap.